Het westen kwam voor het eerst in aanraking met de acupunctuur door de bezigheden van de VOC. De heer Willem te Rhijne, chirurg in dienst van de VOC, rapporteerde in 1683 over de klinische werking van het prikken met naalden in China. De publicatie leidde niet tot veel verder onderzoek naar het fenomeen. Het contact tussen de twee culturen had eerder meer invloed op de geneeskunde in China dan omgekeerd. De Westerse geneeskunde raakte steeds meer in zwang en zorgde voor een stagnatie in de ontwikkeling van de traditionele geneeskunde.

Toen James Reston, een journalist van de New York Times, in 1971 naar China ging om een pingpong wedstrijd te verslaan, werd hij met acupunctuurverdoving (al dan niet in combinatie met andere verdovende middelen) behandeld voor de pijn na een operatie aan zijn blindedarm. Hij rapporteerde bij terugkomst uitbundig op de voorpagina van zijn krant, en dat maakte, samen met het bezoek aan China van de Amerikaanse president Nixon in hetzelfde jaar dat de Westerse interesse nu definitief gewekt was.

Allerlei bonafide en malafide medici in Amerika gingen op de loop met deze fascinerende geneeswijze, en ook de wetenschap kreeg een enorme impuls op dat gebied. Vanaf het midden van de zeventiger jaren werden er meer dan 100 artikelen met onderzoek aangaande acupunctuur gepubliceerd per jaar . Het lijkt erop dat de interesse sinds die tijd alleen maar is gegroeid.

De World Health Organisation (WHO) heeft in 2002 een rapport gepubliceerd met de intentie een objectief oordeel te leveren over de effectiviteit van acupunctuur, wat nodig is om het te kunnen incorporeren in de westerse geneeskunde. In het rapport staat een lijst met ziektes en gebreken die behandeld kunnen worden met acupunctuur.